Ik dacht dat bewegen mij nodig had. Ik dacht dat denken mij nodig had. Ik dacht dat voelen mij nodig had. Ik dacht dat waarnemen mij nodig had. Ik dacht dat beslissen mij nodig had. Ik dacht dat handelen mij nodig had. Ik dacht dat eten en drinken mij nodig hadden. Ik dacht dat spreken […]

Buiten mij om

Ik dacht dat bewegen mij nodig had.
Ik dacht dat denken mij nodig had.
Ik dacht dat voelen mij nodig had.

Ik dacht dat waarnemen mij nodig had.
Ik dacht dat beslissen mij nodig had.
Ik dacht dat handelen mij nodig had.

Ik dacht dat eten en drinken mij nodig hadden.
Ik dacht dat spreken en gedrag mij nodig hadden.
Ik dacht dat voorkeuren mij nodig hadden.

Ik dacht dat ik voor heel veel nodig was.
Ik dacht dat ik voor leven nodig was.
Het leek me niet te verdragen overbodig te zijn.

Ik wou dat ik het middelpunt was.
En daarom dacht ik ook dat dat zo was.
Ik dacht dat ik dan meetelde, ertoe deed.

Dat ik macht kon hebben, en belangrijk was.
Of nee, dat ooit zou hebben en worden.
Ik dacht dat dit allemaal mogelijk was!

Ik dacht dat ik er wás.
En er wellicht nóg meer kon zijn, als ik maar…
Ik dacht dat ik kiezen kon.

Dat ik dus ook verkeerd kiezen kon.
Tegen mijzelf, leven en anderen. Tegen God.
Ik dacht dat ik vol beperkingen zat.

Ik dacht: het wordt met mij nooit wat.
Dus ik ging nog harder werken.
In de hoop dat…

Ja, ik dacht dat er hoop was.
Op een beter ik, een beter leven.
Op een betere toekomst.

Op vrijkomen van verleden.
Ja, ik dacht dat dat kon door te vergeven.
Dat dat het wondermiddel was.

Al wist ik dat het de zoveelste placebo was.
Maar ja, die kunnen werken.
Als je er maar in gelooft.

Dus ik geloofde
en geloofde heel hard.
Ik dacht dat ik niet zonder God kon.

Dat Hij mij leven gaf.
En dat ik Hem daarvoor danken moest.

Ik dacht dat ik samen met Hem was.
Soms had ik dagen dat ik zelfs dacht
dat ik Hem geheel was.

Opeens keerde het geheel om.
Buiten mij om.
Het ik-centrum was weg.

De verrassing was:
Leven heeft mij niet nodig.
Het ik is geheel overbodig.

En nee, dit is helemaal geen straf.
Niets zijn is vrij!
De leegte is vol.

Wat schijnt te gebeuren
verschijnt als ‘deel’
maar is één volmaakt geheel.

Het schijnbare gebeuren
‘gebeurt’ volledig zonder mij.
Toch is er totale betrokkenheid,

die niet van mij is,
zoals niets van mij is,
omdat er geen ‘mij’ is.

Dat het ik er is
en daarmee de wereld, anderen en/of God,
is droom.

Er is louter onverdeeld eenzijn
dat doet wat het is:
onverdeeld, dus heel zijn.