Het ik denkt dat hij is.
En van alles moet en kan.
En zelf kiezen kan.
Controle heeft, of macht.
Het ik gelooft in zijn kracht.
En ook wel in zijn pracht.
Maar soms voelt hij zich klein,
en lijdt en is vol pijn.
Het ik gelooft in zijn leven,
ontstaan door eicel en zaadcel.
Het ik gelooft dat hij sterft.
Hij gelooft in tijd en leeftijd.
En dat hij tussen geboorte en dood
van alles leert en doen moet.
Het ik gelooft in zijn wil.
En in zijn lijf dat ook wat behoeft.
Hij gelooft in tekort en gemis,
en in lot, wetenschap of God.
Hij gelooft in een toekomst
en een verleden.
Hij gelooft dat hij is in het heden.
En er gisteren was.
En misschien zelfs in vorige levens.
Hij analyseert en duidt zich rot.
Hij gelooft in kwaad en goed.
In uitvinden hoe het moet.
En misschien in hemel en hel.
En ontwikkeling bevalt hem wel.
Het ik bemoeit zich met zijn leven
en ook met dat van anderen.
Hij bekommert zich om bijna overal om.
Hij vindt zijn leven van belang.
Hij gelooft in doel en functie.
In zin en onzin.
In waarde en betekenis.
In woorden en daden.
Van bijna elke zin,
is het ik het onderwerp.
En van het lichaam noemt hij zich de eigenaar.
Maar nog van heel veel meer.
Mijn man, mijn vrouw, mijn kinderen,
mijn familie, mijn vrienden,
mijn huis, tuin, auto,
mijn hond, mijn grond, spullen.
Mijn baan, mijn naam, mijn gezicht,
mijn talenten, karakter, gebreken,
mijn ontwikkeling, mijn pad, mijn gevoel,
mijn lijf, verzekering, mijn pensioen.
Mijn rechten, mijn normen, mijn waarden,
mijn waardigheid en bestaansrecht.
Mijn gezondheid, mijn ziekte.
Mijn trauma’s, mijn verhaal.
Hij verbindt of relateert zich
met een ander ik,
en met andere wereldse of spirituele
zaken en dingen.
Dingen die hij hebben wil,
bezitten of behouden.
Dingen die hij kwijt wil.
Mensen die hij hebben wil, en liever kwijt wil.
Hij leeft samen in een samenleving.
met cultuur, religie en geschiedenis.
Samen met alles wat hij maakt, bezit en ziet.
En er heest een zekere spanning
tussen cultuur en natuur.
Tussen mens en klimaat.
Tussen schepping en vernietiging.
Tussen leven en dood.
Tussen klein en groot.
Tussen links en rechts.
Tussen oorlog en vrede.
Tussen goed en kwaad.
Wat een pret.
Wat een leed.
Wat een genot.
Wat een gedoe.
Tegen de ene pool zegt hij: ‘ja’
en voor de tegenpool, bedankt hij.
De dualiteit is zijn gevangenis.
Verlangen en angst de tralies.
Hij zoekt de bevrijding die hij vreest.
Hij vreest zijn niet zijn.
Ziet dat als zijn dood,
die hij wil uitstellen.
Hij gelooft zijn denken.
En zijn gevoel.
En zijn ervaringen.
Zijn daden en lichaam.
Hij probeert te accepteren,
te leren en af te leren.
Te stoppen met oordelen en vechten
en dingen los te laten.
Alles en iedereen lief te hebben
en niet meer te haten.
Niet meer te lijden en vrezen.
Niets meer fout te doen.
Hij doet zijn best,
het aandoenlijke ik.
Toch is alles
‘dust in the wind’.
Hij is een niemendalletje
dat zichzelf en zijn wereld verzint.
En van zichzelf en anderen van alles vindt.
Tegelijkertijd hopend dat hij wordt bemind.
Liefde glimlacht zacht.
En elke nacht
zijn ze samen in het niets.
Elke dag eveneens.
Nooit gescheiden, nooit geweest.
Nooit geboren, nooit gestorven.
Nooit ontstaan, nooit bestaan.
Nooit gekruisigd, nooit opgestaan.
Nooit enige weg gegaan.
Maar zeg nooit nooit.
Want het ik gelooft in ooit.
En in nu en toen.
Zonder tijd is hij er niet.
Maar met tijd evenmin.
Tijd is er niet.
Hij is er niet. Niet eens tijdelijk.
Maar wie schrijft er nu dan?
Niemand.
Schrijven schrijft
en heeft geen ik nodig.
Het ik is overbodig?
Ja, volkomen!
Hij voegt zich toe.
En eigent zich dat waaraan hij zich toevoegt toe.
Hij klampt zich vast
aan wat nooit los was.
Net zo min als hijzelf los was.
Maar in eenheid kan hij helemaal niet zijn.
Dat is zijn pijn.
Hij wil in eenheid zijn.
Dat is zijn angst.
Eenheid betekent zijn dood.
Het ik wil niet dood.
Daarom zegt hij: ik besta,
en dat zal ik laten zien!
Ik zal ooit weten wie ik ben.
De aandoenlijke doener doet alsof.
Nee, zelfs dat doet hij niet.
Het is allemaal waan.
Maar kun je zo nog bestaan?
Nee, maar wel leven.
Totale levendigheid is gewoon gegeven.
Zonder gever, zonder ontvanger.
Zonder subject, zonder object.
Vrij, vrij!
Vrij van ik, van mij,
van jou, van wij, van zij.
Vrij van een buiten en een binnen.
Vrij!