Ik zocht naar samen.
Ik wilde iets geven.
Ik wilde erbij horen,
had daar alles voor over.
Ik heb het geweten.
Het werd een hel.
Ik kende dit spel.
Maar vergat wel: het is slechts spel.
Ik zocht naar samen.
Ik wilde God, de Allerhoogste.
De enige echte.
Liefde met de hoofdletter.
Ik heb het geweten.
Mijn strenge geweten
ging eisen dat ik alles opgaf,
wat me lief was en wat werelds was.
Ik zocht Hem, alleen Hem,
zonder te zien dat ik zocht.
Ik vond zonder te zien
dat ik niets vond dan
mijn eigen verbeelding
waarin ik me waande
dat ik één was met God.
En dat Hij mij leven gaf.
Hij als de Schepper.
Ik als Zijn geliefde Zoon.
Een volmaakte eenheid,
een gelukkige droom.
Aan dit sprookje
kwam plots een einde.
En nee, geen ik
dat nog lang en gelukkig leefde.
Geen ik.
Geen droom van een ik.
Het was een verhaal
waar ik in leefde.
Verhaal en ik losten op.
Er is niemand hier,
noch daar.
Niets hier, noch daar.
Niets is er echt.
Alles komt uit niets.
En keert terug tot niets.
In het niets is alles gevonden.
Ik geloofde in een sprookje
waarin wonderen mogelijk waren.
Natuurlijk zonder te zien
dat het ene wonder er al is.
En het enige wonder is.